Kuchend kwamen Summer en Sam recht. Even staarden ze in stilte naar de overblijfselen van het kantoor. Als ze daar nog waren geweest… Sam wilde er niet aan denken.
‘Alles in orde, Meneer Smith?’
Sam knikte.
‘Goed zo, dan moeten we nu achter de gangsters aan. Gaat dat lukken?’
Sam kon niet anders dan opnieuw knikken. Het leek alsof Summer de explosie alweer was vergeten.
‘En Jones?’
‘Die blijft voorlopig hier. We kunnen hem niet de hele tijd meesleuren.’
En weg was Summer. Sam haastte zich erachteraan. Hij wilde in geen geval alleen achter de gangsters aan.
Toen ze de hoek omgingen, zagen ze de reden waarom de dokters niet tot bij het kantoor waren geraakt: ze lagen allebei verdoofd op de grond. Waarschijnlijk hadden ze net als Jones een klap op hun hoofd gekregen. Summer stapte eroverheen alsof het deurmatten waren en zette de achtervolging verder.
Ze keken achter elke hoek, achter elke deur. De man met de bivakmuts moest zich ergens verscholen hebben, maar waar? Het gebouw was groot, ze zouden dagen nodig hebben om het helemaal uit te kammen. Maar ze hadden geen dagen, ze hadden nauwelijks minuten. Wie weet wat de gangsters nog allemaal van plan waren.
Dat was nog zoiets, waren er meer of was het alleen de man met de bivakmuts? Sam vermoedde minstens twee, want ook de werkman had in het complot gezeten. Bovendien hadden ze er nog niet eens over nagedacht hoe ze hun tegenstanders moesten overmeesteren. Noch Summer, noch Sam had een wapen bij. Wat zouden ze doen als ze tegenover een pistool stonden? Hard blazen?
Toen ze een zoveelste gang in liepen, beleven ze verbaasd staan. Op het einde van de gang stond de werkman doodgemoedereerd aan de lampen in het plafond te prutsen. Toen hij hen zag, knikte hij even en draaide zich dan om en ging verder met zijn werk. Wat had dat te betekenen? Waarom liep hij niet weg?
Misschien zagen ze spoken en had hij helemaal niets te maken met wat er gaande was. Misschien was hij echt een werkman en kwam hij gewoon lampen vervangen. Misschien ook niet…
‘Gewoon doorlopen en geen verdachte bewegingen maken’, siste Summer tussen zijn tanden.
Behoedzaam wandelden ze door de gang, zonder de werkman uit het oog te verliezen. Sam zag dat hij bleef doorwerken, maar ook nu en dan een blik op hen wierp. Altijd heel kort, waardoor Sam zijn gezicht niet kon zien. Was dit dezelfde man van daarstraks of niet? Ook de eerste keer had hij zijn gezicht nauwelijks gezien.
‘Wat doen we?’ vroeg Sam zacht.
De werkman draaide zijn oor naar hen toe, maar kon naar Sams mening onmogelijk horen wat er gezegd werd.
‘Geen idee’, antwoordde Summer. ‘Improviseren.’
Sam voelde zijn handen klam worden naarmate ze dichter kwamen. Hadden ze nu maar een wapen gehad, dan konden ze hem vanop een afstand onder schot houden. Sam voelde een lichte elleboogstoot van Summer tegen zijn arm.
‘Zijn tas’, mompelde hij.
Sam bestudeerde de werktas van de man. Er stak iets uit, iets zwarts. Het kostte Sam weinig moeite om zichzelf ervan te overtuigen dat dat een bivakmuts was. Dit was de man die ze zochten.
Ze waren nu zo dichtbij gekomen dat ze niets meer konden zeggen zonder dat de man het hoorde. Sam zocht Summers ogen om te lezen wat die van plan was, maar Summer keek niet meer opzij. Hij had alleen oog voor de man op de ladder.
Die man keek ook nog nauwelijks naar zijn lampen. Nerveus zochten zijn ogen de gang af, op zoek naar een uitweg. Zijn hand gleed naar zijn tas. Met een snelle beweging trok hij de muts over zijn hoofd.
‘Kom van die ladder!’ riep Summer onmiddellijk.
Maar dat was de man niet zomaar van plan.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten