Hij kwam wel van zijn ladder, maar niet op de manier waarop Summer gehoopt had. Hij sprong eraf en slingerde het ijzeren gevaarte in de richting van zijn opponenten. Sam en Summer konden net op tijd opzij springen. Toen ze weer opkeken was de man al verdwenen.
‘We hebben hem’, zei Summer kwaad – hij kreeg niet graag ijzeren ladders naar zijn hoofd geslingerd en al helemaal niet van gangsters met bivakmutsen. ‘Uit dit deel van het gebouw kan hij niet ontsnappen.’
Ze beseften nu dat de man waarschijnlijk niet gewapend was en dat gaf hen nog meer moed. Ze stoven de gang uit en zagen de man nog net een deur binnengaan.
‘Laat hem de deur niet sluiten!’ riep Summer.
Tevergeefs, ze waren te ver verwijderd om de deur tegen te houden. Opnieuw stonden ze voor een gesloten deur. En nog steeds hadden ze geen loper om ze te openen.
‘Wie heeft toch al die deuren in het gebouw geplaatst?’ vloekte Summer.
Sam wilde een logische opmerking maken, maar hield ze voor alle veiligheid voor zichzelf. Summer was op dat moment in staat ook hem naar de keel te vliegen. In de plaats daarvan bestudeerde hij de deur: een schuifdeur. Ze zouden een code nodig hebben. Tenzij…
Er was helemaal geen paneel waarop je een code kon indrukken. Dat wilde zeggen dat de deur niet beveiligd kon worden, dus…
Sam drukte op de knop naast de deur, waarop die gewillig openschoof. Summer keek van de deur naar Sam, sloot zijn ogen en haalde diep adem. Hij had zich te veel laten meeslepen in zijn jacht op de werkman. Hij was zo gefocust op zijn doel dat hij de eenvoudige dingen uit het oog was verloren.
De ruimte waar ze binnengingen was donker, waardoor ze automatisch hun pas vertraagden. Sam liet zijn ogen aan het donker wennen en speurde de kamer rond. Het was muisstil, alleen hun eigen ademhaling schokte door de lucht.
Er was maar een andere deur in het vertrek, daar moest de man door gevlucht zijn. Of verschool hij zich in de kamer? Af en toe keek Sam achterom. Het zou te eenvoudig zijn om de man te laten ontsnappen door de deur waardoor ze binnen waren gekomen. Ze mochten zich niet laten verschalken als amateurs.
Plots meende Sam een geluid te horen. Ook Summer hield halt en luisterde.
‘Het komt van rechts’, fluisterde Sam.
Summer knikte en probeerde te zien wat het was. Opnieuw hoorden ze iets, het klonk als gekreun. Waarom zou de man kreunen? Was hij ergens tegenaan gelopen?
‘Ik ga kijken’, zei Sam. ‘U houdt de deuren in de gaten.’
Weer knikte Summer, wat Sam even vreemd deed opkijken. Het moest zowat de eerste keer zijn dat hij een bevel gaf aan Summer en niet omgekeerd. Als leerling had hij dat niet moeten proberen.
Hij concentreerde zich. Geen tijd om zijn gedachten de vrije loop te laten, dat kon hem zijn leven kosten. Het geluid kwam van achter een massieve houten tafel. Sam liep er voorzichtig omheen.
Achter de tafel lag een lichaam. Meerbepaald het lichaam van een kreunende man. Dat was al de tweede keer op korte tijd dat hij een bijna levenloze mens aantrof. Een mens zou er bijna aan gewoon raken.
‘Hier ligt iemand’, waarschuwde hij Summer.
Summer snelde zijn richting uit, zonder de deuren uit het oog te verliezen. Hij knielde neer bij Sam en de man. Die opende langzaam zijn ogen.
‘De smeerlap’, mompelde hij. ‘Ik maak hem kapot.’
‘Wie bent u?’ vroeg Sam.
‘Richards, John Richards’, antwoordde de man, terwijl hij met zijn ogen knipperde. ‘Waar is hij?’
‘Wie?’ vroeg Summer.
‘De smeerlap die me heeft neergeslagen! Hij had een muts op.’
Summer en Sam keken elkaar aan. En dan naar de deur. De man die ze zochten, was niet meer in de kamer, hij was door de andere deur gevlucht. En ze hadden veel tijd verloren door zo te aarzelen, te veel.
‘Doet het nog zeer?’ vroeg Summer aan Richards.
‘Nogal’, antwoordde Richards, terwijl hij met een verwrongen gezicht over zijn achterhoofd wreef.
‘Bijt dan maar op je tanden, we gaan erachteraan’, zei Summer. ‘Met zijn drieën maken we meer kans om hem te bij de kraag te vatten.’
Nog voor hij kon protesteren had Summer Richards al bij de arm genomen en sleurde hij hem mee naar de deur.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten