Niet echt in een kleedje natuurlijk, Sam is Wiske (van Suske) niet! Nee, de reeks Sam Smith wordt helemaal gerestyled. Er komen allemaal nieuwe covers en een nieuw logo. We beginnen met de laatste en dan pakken we langzaam de rest van de reeks aan. Zodra ik de eerste beelden heb, laat ik ze zien op de site. Hopelijk kunnen jullie de veranderingen wat pruimen. Maar af en toe moet een mens al eens durven vernieuwen, nietwaar?
Meer nieuws volgt…
dinsdag 27 juli 2010
De Duivel van Devon - deel 15 (slot)
Summer had een kamerbrede glimlach op zijn gezicht, als een kind dat na lange tijd zijn eerste knuffelbeer weer ontdekt. Sam en Daphné hadden met open mond naar het verhaal geluisterd. Sam kon zich moeilijk voorstellen dat Summer ooit zo klein was geweest. Hij zag Summer als een man die altijd voor alles een oplossing had, niet als een jongetje dat schrik had om een scheepsjongen te overmeesteren.
‘Dus de duivel van Devon heeft nooit bestaan?’ vroeg Daphné.
Summer schudde zijn hoofd. ‘Nee, het was een heel slim verzinseltje van de schipper. Het hele dorp geloofde er echt in.’
‘En had de verzekering dan niets door?’ vroeg Sam. ‘De schipper had toch altijd wel snel een nieuwe boot.’
‘Ach, in die tijd werd dat nog niet zo goed onderzocht’, antwoordde Summer. ‘En misschien geloofde de verzekeraar zelf wel in de duivel.’
Sam probeerde zich voor te stellen wat hij zelf zou doen als hij met een duivel te maken kreeg. Hij kon zich inbeelden dat hij toch iets voorzichtiger te werk zou gaan dan Watson en Summer, je wist immers maar nooit.
‘En wat had Bigshot nu eigenlijk te maken met dat hele gedoe?’ wilde Sam nog weten.
‘Bigshot wist waar de schipper mee bezig was en hij wilde hem stoppen. Al dat gepraat over een duivel kon de toeristen afschrikken en dat was niet goed voor zijn zaken.’
‘Dus hij handelde vooral uit eigenbelang’, concludeerde Daphné.
‘Precies’, knikte Summer. ‘Maar het is hem niet helemaal gelukt de duivel te verjagen. Het schijnt zelfs dat de duivel is teruggekomen. Zelfs nu nog vertellen mensen uit Dartmouth over een duivel die over de rivier dwaalt.’
‘Dat hij daar dan maar blijft, die duivel’, grinnikte Daphné. ‘Zolang wij er hier maar geen last van hebben.’
Summer haalde een gevouwen papier uit zijn broekzak.
‘Dat is toevallig! Jullie volgende opdracht is in Dartmouth!’
Daphnés ogen werden groot, toen Summer het papier op Sams bureau gooide. Sam opende het snel en zag dat er niets op stond.
‘We vertrekken morgen al!’ speelde hij het spelletje mee en Daphné keek nog angstiger. Zou ze toch in duivels geloven?
‘Geef hier!’
Ze rukte het blad uit Sams handen, bekeek het en schonk Sam en Summer een poeslieve glimlach.
‘Wat zijn we weer grappig vandaag!’
Ze frommelde het blad op en mikte het tegen Sams hoofd.
‘Pas maar op’, zei ze tegen Sam – en eigenlijk had ze het ook graag tegen Summer gezegd, maar dat was nu eenmaal haar baas. ‘Of vannacht komt er een duivelin langs je bed. Die kapt zoveel water over je heen, dat je gaat denken dat je ook gezonken bent!’
‘Dus de duivel van Devon heeft nooit bestaan?’ vroeg Daphné.
Summer schudde zijn hoofd. ‘Nee, het was een heel slim verzinseltje van de schipper. Het hele dorp geloofde er echt in.’
‘En had de verzekering dan niets door?’ vroeg Sam. ‘De schipper had toch altijd wel snel een nieuwe boot.’
‘Ach, in die tijd werd dat nog niet zo goed onderzocht’, antwoordde Summer. ‘En misschien geloofde de verzekeraar zelf wel in de duivel.’
Sam probeerde zich voor te stellen wat hij zelf zou doen als hij met een duivel te maken kreeg. Hij kon zich inbeelden dat hij toch iets voorzichtiger te werk zou gaan dan Watson en Summer, je wist immers maar nooit.
‘En wat had Bigshot nu eigenlijk te maken met dat hele gedoe?’ wilde Sam nog weten.
‘Bigshot wist waar de schipper mee bezig was en hij wilde hem stoppen. Al dat gepraat over een duivel kon de toeristen afschrikken en dat was niet goed voor zijn zaken.’
‘Dus hij handelde vooral uit eigenbelang’, concludeerde Daphné.
‘Precies’, knikte Summer. ‘Maar het is hem niet helemaal gelukt de duivel te verjagen. Het schijnt zelfs dat de duivel is teruggekomen. Zelfs nu nog vertellen mensen uit Dartmouth over een duivel die over de rivier dwaalt.’
‘Dat hij daar dan maar blijft, die duivel’, grinnikte Daphné. ‘Zolang wij er hier maar geen last van hebben.’
Summer haalde een gevouwen papier uit zijn broekzak.
‘Dat is toevallig! Jullie volgende opdracht is in Dartmouth!’
Daphnés ogen werden groot, toen Summer het papier op Sams bureau gooide. Sam opende het snel en zag dat er niets op stond.
‘We vertrekken morgen al!’ speelde hij het spelletje mee en Daphné keek nog angstiger. Zou ze toch in duivels geloven?
‘Geef hier!’
Ze rukte het blad uit Sams handen, bekeek het en schonk Sam en Summer een poeslieve glimlach.
‘Wat zijn we weer grappig vandaag!’
Ze frommelde het blad op en mikte het tegen Sams hoofd.
‘Pas maar op’, zei ze tegen Sam – en eigenlijk had ze het ook graag tegen Summer gezegd, maar dat was nu eenmaal haar baas. ‘Of vannacht komt er een duivelin langs je bed. Die kapt zoveel water over je heen, dat je gaat denken dat je ook gezonken bent!’
donderdag 22 juli 2010
De Duivel van Devon - deel 14
Ik keek om me heen, maar zag geen redding. Voetje voor voetje schuifelde ik achteruit, terwijl de dreiging van de stok boven mijn hoofd hing. Ik kon enkel wachten tot de schipper zou toeslaan.
Hij hief de stok hoog in de lucht en ik stak mijn handen omhoog om hem af te weren. Mijn plan was om de stok vast te grijpen en de schipper uit evenwicht te brengen. Op voorwaarde dat de haak tegen dan nog niet in mijn voorhoofd stak natuurlijk.
De stok kwam echter niet en toch verloor de schipper zijn evenwicht. Samen met zijn stok viel hij achterover en kwam terecht op een harde boomstronk. De schipper schreeuwde het uit van de pijn. Pijn die ik normaal gezien had moeten hebben.
Achter de schipper stond Watson, die de stok in zijn handen hield. Hoofdschuddend keek hij neer op de schipper.
‘Bent u gevallen? U heeft zich toch geen pijn gedaan?’
De schipper kreunde iets onverstaanbaars en keek kwaad naar Watson.
‘Tja, dat komt er natuurlijk van als u zich zo laat nog op donkere paden begeeft. Een mens zou nog denken dat u iets te verbergen heeft.’
Watson haalde handboeien uit zijn zak en bukte zich over de schipper.
‘Laten we u voor alle veiligheid maar even vastmaken. Anders begint u weer met stokken te zwaaien.’
Hij klikte het ijzer rond de polsen van de schipper en richtte zich daarna tot mij.
‘Alles oké, David?’
Ik knikte. Mijn handen trilden nog een beetje, maar voor de rest was ik in orde. Er zat geen ijzeren haak in mijn hoofd, dus wat wil een mens nog meer?
‘Dat heb je goed gedaan’, ging Watson verder. ‘Ik hoefde de verdwenen boot zelfs niet meer te zoeken. Gewoon even de schipper volgen en het raadsel is opgelost.’
Op die manier bekeken had ik inderdaad goed werk geleverd. Ik had als levend lokaas gediend voor de schipper. Maar ik durfde er niet aan denken wat er was gebeurd als Watson niet achter de schipper had gestaan.
‘De scheepsjongen zit nog in de boot’, zei ik, met een beetje tegenzin, want zo zou Watson weten dat ik de boot niet zelf had gevonden. Eigenlijk was ik ook maar iemand gevolgd.
‘Ach zo’, knikte Watson, terwijl hij naar de boot keek. Hij gooide me een nieuw paar handboeien toe. ‘Wel, ga hem dan maar arresteren!’
Hij gaf me de perfecte kans om deel uit te maken van het gloriemoment, maar tegelijkertijd sloeg de schrik me om het hart. De scheepsjongen was groter dan mij en ongetwijfeld sterker, want ik zag mezelf niet meteen een boot afduwen, iets wat hij elke dag deed.
Ik sprong van op de kade in de boot en verloor bijna mijn evenwicht. Ik kon me nog net vastgrijpen aan de railing. Vergeefse moeite, want niet veel later ging ik toch tegen de vlakte. Op het moment dat ik aan de kajuit kwam, sloeg de scheepsjongen de deur keihard open, vol in mijn gezicht. Het was niet eens geweest om mij te raken, maar gewoon van pure opwinding, want hij liep onmiddellijk naar de railing.
‘Hé, wat doe je met mijn baas?’
Watson keek even op, maar deed gewoon verder waar hij mee bezig was: de schipper rechtop trekken..
‘Tja, je baas doet een dutje op een openbare plaats. Dat mag nu eenmaal niet.’
‘Laat hem los!’
Watson haalde zijn schouders op. ‘Oké. Als jij dat wilt.’
Hij loste de schipper, die opnieuw pijnlijk op de grond terecht kwam en het uitschreeuwde. Dat was voor mij het sein om weer te reageren. Nog een beetje groggy kwam ik overeind en liep naar de scheepsjongen toe. Zonder nadenken gaf ik hem een geweldige duw, waardoor hij over de railing vloog en in het water belandde. Daarna sprong ik zelf in het water en voor de jongen kon bekomen, klikte ik de handboeien rond zijn polsen.
Ik was moe, helemaal nat en mijn neus was zo dik als een aardappel, waardoor ik elk moment kon flauwvallen van de pijn, maar ik kon maar één ding denken: dat hadden Watson en ik toch maar mooi even opgelost!’
Hij hief de stok hoog in de lucht en ik stak mijn handen omhoog om hem af te weren. Mijn plan was om de stok vast te grijpen en de schipper uit evenwicht te brengen. Op voorwaarde dat de haak tegen dan nog niet in mijn voorhoofd stak natuurlijk.
De stok kwam echter niet en toch verloor de schipper zijn evenwicht. Samen met zijn stok viel hij achterover en kwam terecht op een harde boomstronk. De schipper schreeuwde het uit van de pijn. Pijn die ik normaal gezien had moeten hebben.
Achter de schipper stond Watson, die de stok in zijn handen hield. Hoofdschuddend keek hij neer op de schipper.
‘Bent u gevallen? U heeft zich toch geen pijn gedaan?’
De schipper kreunde iets onverstaanbaars en keek kwaad naar Watson.
‘Tja, dat komt er natuurlijk van als u zich zo laat nog op donkere paden begeeft. Een mens zou nog denken dat u iets te verbergen heeft.’
Watson haalde handboeien uit zijn zak en bukte zich over de schipper.
‘Laten we u voor alle veiligheid maar even vastmaken. Anders begint u weer met stokken te zwaaien.’
Hij klikte het ijzer rond de polsen van de schipper en richtte zich daarna tot mij.
‘Alles oké, David?’
Ik knikte. Mijn handen trilden nog een beetje, maar voor de rest was ik in orde. Er zat geen ijzeren haak in mijn hoofd, dus wat wil een mens nog meer?
‘Dat heb je goed gedaan’, ging Watson verder. ‘Ik hoefde de verdwenen boot zelfs niet meer te zoeken. Gewoon even de schipper volgen en het raadsel is opgelost.’
Op die manier bekeken had ik inderdaad goed werk geleverd. Ik had als levend lokaas gediend voor de schipper. Maar ik durfde er niet aan denken wat er was gebeurd als Watson niet achter de schipper had gestaan.
‘De scheepsjongen zit nog in de boot’, zei ik, met een beetje tegenzin, want zo zou Watson weten dat ik de boot niet zelf had gevonden. Eigenlijk was ik ook maar iemand gevolgd.
‘Ach zo’, knikte Watson, terwijl hij naar de boot keek. Hij gooide me een nieuw paar handboeien toe. ‘Wel, ga hem dan maar arresteren!’
Hij gaf me de perfecte kans om deel uit te maken van het gloriemoment, maar tegelijkertijd sloeg de schrik me om het hart. De scheepsjongen was groter dan mij en ongetwijfeld sterker, want ik zag mezelf niet meteen een boot afduwen, iets wat hij elke dag deed.
Ik sprong van op de kade in de boot en verloor bijna mijn evenwicht. Ik kon me nog net vastgrijpen aan de railing. Vergeefse moeite, want niet veel later ging ik toch tegen de vlakte. Op het moment dat ik aan de kajuit kwam, sloeg de scheepsjongen de deur keihard open, vol in mijn gezicht. Het was niet eens geweest om mij te raken, maar gewoon van pure opwinding, want hij liep onmiddellijk naar de railing.
‘Hé, wat doe je met mijn baas?’
Watson keek even op, maar deed gewoon verder waar hij mee bezig was: de schipper rechtop trekken..
‘Tja, je baas doet een dutje op een openbare plaats. Dat mag nu eenmaal niet.’
‘Laat hem los!’
Watson haalde zijn schouders op. ‘Oké. Als jij dat wilt.’
Hij loste de schipper, die opnieuw pijnlijk op de grond terecht kwam en het uitschreeuwde. Dat was voor mij het sein om weer te reageren. Nog een beetje groggy kwam ik overeind en liep naar de scheepsjongen toe. Zonder nadenken gaf ik hem een geweldige duw, waardoor hij over de railing vloog en in het water belandde. Daarna sprong ik zelf in het water en voor de jongen kon bekomen, klikte ik de handboeien rond zijn polsen.
Ik was moe, helemaal nat en mijn neus was zo dik als een aardappel, waardoor ik elk moment kon flauwvallen van de pijn, maar ik kon maar één ding denken: dat hadden Watson en ik toch maar mooi even opgelost!’
donderdag 15 juli 2010
De Duivel van Devon - deel 13
De geur van zwavel prikkelde plots weer in mijn neusgaten en daardoor wist ik meteen wie ik moest volgen. Bigshot passeerde me op enkele meters, maar zag me niet staan, helemaal in zichzelf gekeerd, mompelend en vloekend. Ik liet hem gaan.
De scheepsjongen was degene die ik moest hebben. Aangezien iedereen in Dartmouth hem een speciale jongen vond, stelde niemand zich vragen bij zijn vreemde gedrag. Er waren buitenstaanders voor nodig om dat te doorzien en ik was daar een van.
De scheepsjongen wandelde op zijn gemak verder, niet vermoedend dat hij gevolgd werd. Ik besefte dat dat ook logisch was, want je kon moeilijk altijd vermoeden dat je gevolgd werd. Je leven zou een hel worden. Het maakte het mij in elk geval gemakkelijker.
We liepen de hele tijd langs de rivier. Ik hoopte dat de jongen niet gewoon naar huis wandelde. Te weten komen waar hij woonde interesseerde me niet echt.
Terwijl we stapten kreeg ik een akelig gevoel. Door al dat nadenken over achtervolgen en achtervolgd worden, keek ik steeds meer achterom. Was er iemand achter mij? Ik zag niemand. Ik moest opletten dat ik zelf niet paranoïde werd.
Toen ik weer voor me keek, was de jongen verdwenen. Verdorie, wat een slecht staaltje achtervolgingswerk! In plaats van aandacht te hebben voor mijn doelwit, was ik te veel met mezelf bezig geweest. En nu was hij weg.
Zo kalm mogelijk bestudeerde ik de omgeving. De rivier werd steeds breder en de scheepsjongen liep in elk geval niet meer langs de kade. Die liep nog even door en ging dan over in een soort bos dat tegen de helling groeide. Maar er klopte iets niet. Het leek wel of dat bos onderbroken werd. Ik ging iets dichter kijken en zag mijn vermoeden bevestigd: er stroomde een kleine zijrivier. De scheepsjongen moest die gevolgd zijn. En dus deed ik net hetzelfde.
Het was een riviertje waar niet veel volk langskwam, want het groen was moeilijk doordringbaar. Toch had ik de indruk dat er al een smal pad was ontstaan. Gemaakt door iemand die hier regelmatig moest zijn. De scheepsjongen?
Het volgende moment zwenkte ik opzij en drukte me met mijn rug tegen een boom. De scheepsjongen was vlakbij!
Ik keek voorzichtig over mijn schouder. Het riviertje mondde uit in een klein meer. Ik schrok me een bult toen ik daar iets zag liggen dat op officieel op de bodem van de rivier lag: de veerboot!
De scheepsjongen sprong aan boord en liep naar de kajuit. Wat ging hij doen? Ik schudde mijn hoofd. De oplossing van het hele duivelgedoe was verbazend eenvoudig. Ik moest toegeven dat de schipper en de scheepsjongen dat goed hadden gezien. Of zou de schipper hier niets van af weten?
Toen ik mijn gezicht weer naar de bomen draaide, werd mijn vraag vanzelf beantwoord. De schipper stond vlak voor me. En hij keek behoorlijk boos.
Dat ik me zo had laten verrassen! Hij moest behoorlijk stil achter me aan geslopen zijn.
‘Zo laat nog op stap, knul?’ vroeg hij met een gemene grijns.
‘Een goede avondwandeling doet me altijd beter slapen’, antwoordde ik stoer, veel stoerder dan ik me in werkelijkheid voelde.
‘Een goed idee’, antwoordde de schipper. ‘Je zal inderdaad heel goed slapen.’
Hij haalde een dikke houten stok tevoorschijn, waar aan het einde een ijzeren haak bevestigd was. Normaal diende die om de veerboot obstakels te laten vermijden, maar nu had de schipper een ander doel in gedachten.
De scheepsjongen was degene die ik moest hebben. Aangezien iedereen in Dartmouth hem een speciale jongen vond, stelde niemand zich vragen bij zijn vreemde gedrag. Er waren buitenstaanders voor nodig om dat te doorzien en ik was daar een van.
De scheepsjongen wandelde op zijn gemak verder, niet vermoedend dat hij gevolgd werd. Ik besefte dat dat ook logisch was, want je kon moeilijk altijd vermoeden dat je gevolgd werd. Je leven zou een hel worden. Het maakte het mij in elk geval gemakkelijker.
We liepen de hele tijd langs de rivier. Ik hoopte dat de jongen niet gewoon naar huis wandelde. Te weten komen waar hij woonde interesseerde me niet echt.
Terwijl we stapten kreeg ik een akelig gevoel. Door al dat nadenken over achtervolgen en achtervolgd worden, keek ik steeds meer achterom. Was er iemand achter mij? Ik zag niemand. Ik moest opletten dat ik zelf niet paranoïde werd.
Toen ik weer voor me keek, was de jongen verdwenen. Verdorie, wat een slecht staaltje achtervolgingswerk! In plaats van aandacht te hebben voor mijn doelwit, was ik te veel met mezelf bezig geweest. En nu was hij weg.
Zo kalm mogelijk bestudeerde ik de omgeving. De rivier werd steeds breder en de scheepsjongen liep in elk geval niet meer langs de kade. Die liep nog even door en ging dan over in een soort bos dat tegen de helling groeide. Maar er klopte iets niet. Het leek wel of dat bos onderbroken werd. Ik ging iets dichter kijken en zag mijn vermoeden bevestigd: er stroomde een kleine zijrivier. De scheepsjongen moest die gevolgd zijn. En dus deed ik net hetzelfde.
Het was een riviertje waar niet veel volk langskwam, want het groen was moeilijk doordringbaar. Toch had ik de indruk dat er al een smal pad was ontstaan. Gemaakt door iemand die hier regelmatig moest zijn. De scheepsjongen?
Het volgende moment zwenkte ik opzij en drukte me met mijn rug tegen een boom. De scheepsjongen was vlakbij!
Ik keek voorzichtig over mijn schouder. Het riviertje mondde uit in een klein meer. Ik schrok me een bult toen ik daar iets zag liggen dat op officieel op de bodem van de rivier lag: de veerboot!
De scheepsjongen sprong aan boord en liep naar de kajuit. Wat ging hij doen? Ik schudde mijn hoofd. De oplossing van het hele duivelgedoe was verbazend eenvoudig. Ik moest toegeven dat de schipper en de scheepsjongen dat goed hadden gezien. Of zou de schipper hier niets van af weten?
Toen ik mijn gezicht weer naar de bomen draaide, werd mijn vraag vanzelf beantwoord. De schipper stond vlak voor me. En hij keek behoorlijk boos.
Dat ik me zo had laten verrassen! Hij moest behoorlijk stil achter me aan geslopen zijn.
‘Zo laat nog op stap, knul?’ vroeg hij met een gemene grijns.
‘Een goede avondwandeling doet me altijd beter slapen’, antwoordde ik stoer, veel stoerder dan ik me in werkelijkheid voelde.
‘Een goed idee’, antwoordde de schipper. ‘Je zal inderdaad heel goed slapen.’
Hij haalde een dikke houten stok tevoorschijn, waar aan het einde een ijzeren haak bevestigd was. Normaal diende die om de veerboot obstakels te laten vermijden, maar nu had de schipper een ander doel in gedachten.
dinsdag 13 juli 2010
Jonas in Laid Back bij JIM!
Vanavond stel ik mijn nieuwste boek Liever de Leugen voor in de nieuwe zomerse liveshow Laid Back bij JIM.
Liever de leugen is een thriller voor jongeren en ouderen. Alles begint met een gijzeling: een jongen houdt een meisje vast op een appartement. Maar waarom zitten ze daar? Wat is er gebeurd? De politie onderzoekt de zaak en merkt al snel dat niets is wat het lijkt.
Laid Back is het nieuwe liveprogramma van JIM, gepresenteerd door afwisselend VJ Sean en An Lemmens, aan het zwembad. Heb je zin om de opnames bij te wonen? Stuur dan snel een mailtje naar nele.vanhaute@vmma.be. Je moet er ongeveer om 21u zijn. Het programma duurt van 22u tot 23u30. Koen Buyse van Zornik zal er ook zijn.
Iedereen kijken dus :-)
donderdag 8 juli 2010
De Duivel van Devon - deel 12
De scheepsjongen was nog maar net verdwenen en Watson sprong alweer recht, klaar voor een volgende actie.
‘Als we een beetje voortmaken, zijn we morgenvroeg alweer thuis’, zei hij opgewekt. ‘Ik ben even weg, iemand een bezoekje brengen.’
‘Nu nog? Het is al laat’, reageerde ik.
‘Ze zullen wel opendoen’, glimlachte Watson. ‘Ik ben nogal goed in het op deuren bonken in het midden van de nacht.’
Voor ik nog iets kon vragen, was hij weg. Stom dat ik niet gevraagd had wie hij ging opzoeken. Mijn enige reactie was geweest dat het al laat was. Ik moest prioriteiten leren stellen!
Wat moest ik doen? Blijven wachten tot hij terug was? Officieel wel, want mijn baas had me geen instructies gegeven. Maar iets zei me dat Watson geen baas was die wilde dat je wachtte op instructies. Ik moest iets ondernemen, maar wat?
Ik stapte de bar binnen en keek rond. De gemoederen waren ondertussen wat bedaard, maar het spook van de duivel was nog niet helemaal verdwenen. Mensen fluisterden tegen elkaar en keken spiedend om zich heen, alsof ieder van hen elk moment in de duivel kon veranderen.
De buitendeur zwaaide open en ik zag de scheepsjongen erdoor glippen. Waarom weet ik niet, ik had waarschijnlijk niets beters te doen, maar ik besloot hem te volgen.
Toen ik het hotel buiten stapte, was de straat al helemaal leeg, de jongen was verdwenen. Op goed geluk stapte ik in de richting van de rivier, aangezien daar alles te doen was geweest. En ik had onmiddellijk prijs. Ik verschool me op ongeveer dezelfde plek waar ik met Watson een tijdje geleden had gezeten.
Robert Bigshot stond aan de rivier te discussiëren met de schipper. Die dekselse Bigshot! Hij bleef echt overal opduiken, alsof hij wist dat we hem zagen. Ik spitste mijn oren om te kunnen meeluisteren, maar ze stonden veel te ver. Bigshot snauwde dingen als ‘bedrieger’ en vroeg wat de schipper wilde bereiken. De schipper hield zich op zijn beurt bijzonder kalm en reageerde kort op het getier van Bigshot. De scheepsjongen stond ernaast en durfde zich niet moeien. Met zijn handen in zijn zakken wiegde hij ongemakkelijk heen en weer.
Ik besloot iets te doen. Als je nauwelijks kunt horen wat er wordt gezegd, heeft afluisteren bijzonder weinig zien. Ik richtte me op en stapte naar de mannen toe. Toen ze me zagen verstomde hun gesprek onmiddellijk.
‘Ruzie, heren?’ vroeg ik zo ernstig mogelijk, terwijl mijn hart in mijn keel bonkte. Het was de eerste keer dat ik zonder Watson op stap was.
‘Nee hoor’, antwoordde de schipper. ‘Meneer Bigshot kwam vragen naar het verhaal van de duivel. Hij ging trouwens net vertrekken.’
Ik merkte een heel kleine giftige glimlach op in de richting van de rijke aannemer.
‘En wat hebt u dan verteld?’
‘Dat ik heel trots ben op Chris natuurlijk. Tenslotte heeft hij de duivel verjaagd.’
De scheepsjongen lachte trots bij het complimentje van zijn baas, maar richtte al snel zijn hoofd alweer naar de grond. Ik wist niet of ik ooit eerder zo’n stuntelige held had ontmoet.
‘Natuurlijk’, knikte ik. ‘Mijn innige deelneming trouwens voor uw boot.’
‘Dank u’, zei de schipper. ‘Maar het zal wel weer een tijdje duren voor ik het verwerkt heb.’
Hij had het zonder emotie gezegd, alsof hij een standaard zinnetje afratelde. Het leverde hem een boze blik en een luide zucht van Bigshot op. In de stilte die volgde had ik spijt dat ik op hen toe gestapt was. Zo zou ik niets te weten komen, ze zouden niks lossen. Om iets te ontdekken moest ik hen schaduwen.
Ik bedankte hen voor het korte gesprek en vertrok. Ze keken me fronsend na, zich afvragend wat ik had willen bereiken. Om de hoek wachtte ik tot Bigshot weg zou gaan, wat hij niet veel later deed. Maar het vervelende was dat ook de scheepsjongen zich uit de voeten maakte.
Ik twijfelde. Wie zou ik volgen?
‘Als we een beetje voortmaken, zijn we morgenvroeg alweer thuis’, zei hij opgewekt. ‘Ik ben even weg, iemand een bezoekje brengen.’
‘Nu nog? Het is al laat’, reageerde ik.
‘Ze zullen wel opendoen’, glimlachte Watson. ‘Ik ben nogal goed in het op deuren bonken in het midden van de nacht.’
Voor ik nog iets kon vragen, was hij weg. Stom dat ik niet gevraagd had wie hij ging opzoeken. Mijn enige reactie was geweest dat het al laat was. Ik moest prioriteiten leren stellen!
Wat moest ik doen? Blijven wachten tot hij terug was? Officieel wel, want mijn baas had me geen instructies gegeven. Maar iets zei me dat Watson geen baas was die wilde dat je wachtte op instructies. Ik moest iets ondernemen, maar wat?
Ik stapte de bar binnen en keek rond. De gemoederen waren ondertussen wat bedaard, maar het spook van de duivel was nog niet helemaal verdwenen. Mensen fluisterden tegen elkaar en keken spiedend om zich heen, alsof ieder van hen elk moment in de duivel kon veranderen.
De buitendeur zwaaide open en ik zag de scheepsjongen erdoor glippen. Waarom weet ik niet, ik had waarschijnlijk niets beters te doen, maar ik besloot hem te volgen.
Toen ik het hotel buiten stapte, was de straat al helemaal leeg, de jongen was verdwenen. Op goed geluk stapte ik in de richting van de rivier, aangezien daar alles te doen was geweest. En ik had onmiddellijk prijs. Ik verschool me op ongeveer dezelfde plek waar ik met Watson een tijdje geleden had gezeten.
Robert Bigshot stond aan de rivier te discussiëren met de schipper. Die dekselse Bigshot! Hij bleef echt overal opduiken, alsof hij wist dat we hem zagen. Ik spitste mijn oren om te kunnen meeluisteren, maar ze stonden veel te ver. Bigshot snauwde dingen als ‘bedrieger’ en vroeg wat de schipper wilde bereiken. De schipper hield zich op zijn beurt bijzonder kalm en reageerde kort op het getier van Bigshot. De scheepsjongen stond ernaast en durfde zich niet moeien. Met zijn handen in zijn zakken wiegde hij ongemakkelijk heen en weer.
Ik besloot iets te doen. Als je nauwelijks kunt horen wat er wordt gezegd, heeft afluisteren bijzonder weinig zien. Ik richtte me op en stapte naar de mannen toe. Toen ze me zagen verstomde hun gesprek onmiddellijk.
‘Ruzie, heren?’ vroeg ik zo ernstig mogelijk, terwijl mijn hart in mijn keel bonkte. Het was de eerste keer dat ik zonder Watson op stap was.
‘Nee hoor’, antwoordde de schipper. ‘Meneer Bigshot kwam vragen naar het verhaal van de duivel. Hij ging trouwens net vertrekken.’
Ik merkte een heel kleine giftige glimlach op in de richting van de rijke aannemer.
‘En wat hebt u dan verteld?’
‘Dat ik heel trots ben op Chris natuurlijk. Tenslotte heeft hij de duivel verjaagd.’
De scheepsjongen lachte trots bij het complimentje van zijn baas, maar richtte al snel zijn hoofd alweer naar de grond. Ik wist niet of ik ooit eerder zo’n stuntelige held had ontmoet.
‘Natuurlijk’, knikte ik. ‘Mijn innige deelneming trouwens voor uw boot.’
‘Dank u’, zei de schipper. ‘Maar het zal wel weer een tijdje duren voor ik het verwerkt heb.’
Hij had het zonder emotie gezegd, alsof hij een standaard zinnetje afratelde. Het leverde hem een boze blik en een luide zucht van Bigshot op. In de stilte die volgde had ik spijt dat ik op hen toe gestapt was. Zo zou ik niets te weten komen, ze zouden niks lossen. Om iets te ontdekken moest ik hen schaduwen.
Ik bedankte hen voor het korte gesprek en vertrok. Ze keken me fronsend na, zich afvragend wat ik had willen bereiken. Om de hoek wachtte ik tot Bigshot weg zou gaan, wat hij niet veel later deed. Maar het vervelende was dat ook de scheepsjongen zich uit de voeten maakte.
Ik twijfelde. Wie zou ik volgen?
vrijdag 2 juli 2010
De Duivel van Devond - deel 11
We lieten het tumult in de bar een tijdje begaan, want we wilden ons de woede van het volk niet op de hals halen door hun duivelillusie te doorprikken. Hoewel ik Watson daar wel toe in staat zag. Volgens mij deed hij niet liever dan vuurtjes te stoken tussen mensen en dan te kijken wat er gebeurde. Al stond hij alleen tegenover een grote politiemacht, dan nog zou hij roepen dat ze hulp mochten meebrengen om de strijd wat eerlijker te maken.
Nadat de scheepsjongen al enkele biertjes had gedronken om zijn schrik te bezweren, achtte Watson de tijd rijp om toe te slaan. Hij stapte naar de scheepsjongen toe en vroeg hem mee te komen naar het achterkamertje, zogezegd omdat hij alles wilde te weten komen over de duivel. De jongen, blij met de vernieuwde interesse, hapte gewillig toe.
‘Hoe zag de duivel eruit?’ viel Watson meteen met de deur in huis.
De scheepsjongen was verrast door de vraag en moest nadenken. Ik vroeg me af wat voor vragen hij dan wel verwacht had. Pitt had gelijk gehad, dit was een speciale jongen.
‘Ik heb hem niet van dichtbij kunnen zien. Er was veel rook. En er was vuur. De duivel spuwde vuur.’
‘Dus je hebt de duivel kunnen zien?’ vroeg Watson.
De scheepsjongen knikte hevig op en neer.
‘Wel, hoe zag hij er dan uit?’
‘Hij had horens, en een staart. En hij spuwde vuur’, sprak de jongen, niet beseffend dat hij zichzelf tegensprak door plots wel een beschrijving te geven.
‘En wat heeft de duivel met de boot gedaan?’ vroeg Watson.
‘Hij heeft hem doen zinken. Denk ik toch. De boot was in elk geval plots verdwenen.’
‘Net zoals de vorige keer?’
‘Ja.’
De scheepsjongen leek zijn eigen verhaal echt te geloven. Ik kon niet goed inschatten of hij een spelletje met ons speelde. Ik besloot me in het gesprek te mengen.
‘Moet de schipper dan elke keer een nieuwe boot kopen?’
Die vraag had hij niet verwacht, waarschijnlijk omdat ze zo logisch was. Toch antwoordde hij niet meteen.
‘Eh, een nieuwe boot? Ja, natuurlijk. Dat is toch logisch, de andere is gezonken. Dan moet je een nieuwe kopen.’
Zijn aarzeling deed me vermoeden dat ik in de juiste richting zat. Watson liet me doen en luisterde aandachtig. Ondertussen inspecteerde hij de scheepsjongen van kop tot teen.
‘Dat moet de schipper veel geld kosten.’
‘Een nieuwe boot kost veel geld, dat klopt.’
‘En waar haalt hij dat? Is hij zo rijk?’
De scheepsjongen keek om zich heen, alsof hij toestemming wilde vragen om een antwoord te geven. Watson knikte hem bemoedigend toe.
‘Hij heeft een heel goede verzekering.’
Watson en ik keken elkaar aan. Dat was altijd interessant. Geld is een al net zo duivels gegeven als wat de scheepsjongen beweerde gezien te hebben.
‘Dus eigenlijk vindt de schipper het niet zo erg dat de duivel af en toe eens langskomt?’ drong ik aan.
‘Nee, jawel’, antwoordde de jongen verward. ‘Niemand wil dat de duivel op bezoek komt.’
‘Verdien jij goed je kost?’
‘Ik mag niet klagen.’
Ik zweeg even. Ik had hem niet in het nauw kunnen drijven zoals ik wilde. Hij had wel dingen gezegd die ons vanalles deden vermoeden, maar eigenlijk had hij ook weinig nieuws gezegd.
Gelukkig was er Watson nog, die plots de hand van de jongen greep en ze naar zijn neus bracht. Daarna liet hij ze weer neerploffen en stond hij op.
‘Bedankt, je mag gaan. Misschien best eerst even je handen wassen. Ze ruiken naar zwavel!’
Nadat de scheepsjongen al enkele biertjes had gedronken om zijn schrik te bezweren, achtte Watson de tijd rijp om toe te slaan. Hij stapte naar de scheepsjongen toe en vroeg hem mee te komen naar het achterkamertje, zogezegd omdat hij alles wilde te weten komen over de duivel. De jongen, blij met de vernieuwde interesse, hapte gewillig toe.
‘Hoe zag de duivel eruit?’ viel Watson meteen met de deur in huis.
De scheepsjongen was verrast door de vraag en moest nadenken. Ik vroeg me af wat voor vragen hij dan wel verwacht had. Pitt had gelijk gehad, dit was een speciale jongen.
‘Ik heb hem niet van dichtbij kunnen zien. Er was veel rook. En er was vuur. De duivel spuwde vuur.’
‘Dus je hebt de duivel kunnen zien?’ vroeg Watson.
De scheepsjongen knikte hevig op en neer.
‘Wel, hoe zag hij er dan uit?’
‘Hij had horens, en een staart. En hij spuwde vuur’, sprak de jongen, niet beseffend dat hij zichzelf tegensprak door plots wel een beschrijving te geven.
‘En wat heeft de duivel met de boot gedaan?’ vroeg Watson.
‘Hij heeft hem doen zinken. Denk ik toch. De boot was in elk geval plots verdwenen.’
‘Net zoals de vorige keer?’
‘Ja.’
De scheepsjongen leek zijn eigen verhaal echt te geloven. Ik kon niet goed inschatten of hij een spelletje met ons speelde. Ik besloot me in het gesprek te mengen.
‘Moet de schipper dan elke keer een nieuwe boot kopen?’
Die vraag had hij niet verwacht, waarschijnlijk omdat ze zo logisch was. Toch antwoordde hij niet meteen.
‘Eh, een nieuwe boot? Ja, natuurlijk. Dat is toch logisch, de andere is gezonken. Dan moet je een nieuwe kopen.’
Zijn aarzeling deed me vermoeden dat ik in de juiste richting zat. Watson liet me doen en luisterde aandachtig. Ondertussen inspecteerde hij de scheepsjongen van kop tot teen.
‘Dat moet de schipper veel geld kosten.’
‘Een nieuwe boot kost veel geld, dat klopt.’
‘En waar haalt hij dat? Is hij zo rijk?’
De scheepsjongen keek om zich heen, alsof hij toestemming wilde vragen om een antwoord te geven. Watson knikte hem bemoedigend toe.
‘Hij heeft een heel goede verzekering.’
Watson en ik keken elkaar aan. Dat was altijd interessant. Geld is een al net zo duivels gegeven als wat de scheepsjongen beweerde gezien te hebben.
‘Dus eigenlijk vindt de schipper het niet zo erg dat de duivel af en toe eens langskomt?’ drong ik aan.
‘Nee, jawel’, antwoordde de jongen verward. ‘Niemand wil dat de duivel op bezoek komt.’
‘Verdien jij goed je kost?’
‘Ik mag niet klagen.’
Ik zweeg even. Ik had hem niet in het nauw kunnen drijven zoals ik wilde. Hij had wel dingen gezegd die ons vanalles deden vermoeden, maar eigenlijk had hij ook weinig nieuws gezegd.
Gelukkig was er Watson nog, die plots de hand van de jongen greep en ze naar zijn neus bracht. Daarna liet hij ze weer neerploffen en stond hij op.
‘Bedankt, je mag gaan. Misschien best eerst even je handen wassen. Ze ruiken naar zwavel!’
Abonneren op:
Posts (Atom)