donderdag 15 juli 2010

De Duivel van Devon - deel 13

De geur van zwavel prikkelde plots weer in mijn neusgaten en daardoor wist ik meteen wie ik moest volgen. Bigshot passeerde me op enkele meters, maar zag me niet staan, helemaal in zichzelf gekeerd, mompelend en vloekend. Ik liet hem gaan.
De scheepsjongen was degene die ik moest hebben. Aangezien iedereen in Dartmouth hem een speciale jongen vond, stelde niemand zich vragen bij zijn vreemde gedrag. Er waren buitenstaanders voor nodig om dat te doorzien en ik was daar een van.
De scheepsjongen wandelde op zijn gemak verder, niet vermoedend dat hij gevolgd werd. Ik besefte dat dat ook logisch was, want je kon moeilijk altijd vermoeden dat je gevolgd werd. Je leven zou een hel worden. Het maakte het mij in elk geval gemakkelijker.
We liepen de hele tijd langs de rivier. Ik hoopte dat de jongen niet gewoon naar huis wandelde. Te weten komen waar hij woonde interesseerde me niet echt.
Terwijl we stapten kreeg ik een akelig gevoel. Door al dat nadenken over achtervolgen en achtervolgd worden, keek ik steeds meer achterom. Was er iemand achter mij? Ik zag niemand. Ik moest opletten dat ik zelf niet paranoïde werd.
Toen ik weer voor me keek, was de jongen verdwenen. Verdorie, wat een slecht staaltje achtervolgingswerk! In plaats van aandacht te hebben voor mijn doelwit, was ik te veel met mezelf bezig geweest. En nu was hij weg.
Zo kalm mogelijk bestudeerde ik de omgeving. De rivier werd steeds breder en de scheepsjongen liep in elk geval niet meer langs de kade. Die liep nog even door en ging dan over in een soort bos dat tegen de helling groeide. Maar er klopte iets niet. Het leek wel of dat bos onderbroken werd. Ik ging iets dichter kijken en zag mijn vermoeden bevestigd: er stroomde een kleine zijrivier. De scheepsjongen moest die gevolgd zijn. En dus deed ik net hetzelfde.
Het was een riviertje waar niet veel volk langskwam, want het groen was moeilijk doordringbaar. Toch had ik de indruk dat er al een smal pad was ontstaan. Gemaakt door iemand die hier regelmatig moest zijn. De scheepsjongen?
Het volgende moment zwenkte ik opzij en drukte me met mijn rug tegen een boom. De scheepsjongen was vlakbij!
Ik keek voorzichtig over mijn schouder. Het riviertje mondde uit in een klein meer. Ik schrok me een bult toen ik daar iets zag liggen dat op officieel op de bodem van de rivier lag: de veerboot!
De scheepsjongen sprong aan boord en liep naar de kajuit. Wat ging hij doen? Ik schudde mijn hoofd. De oplossing van het hele duivelgedoe was verbazend eenvoudig. Ik moest toegeven dat de schipper en de scheepsjongen dat goed hadden gezien. Of zou de schipper hier niets van af weten?
Toen ik mijn gezicht weer naar de bomen draaide, werd mijn vraag vanzelf beantwoord. De schipper stond vlak voor me. En hij keek behoorlijk boos.
Dat ik me zo had laten verrassen! Hij moest behoorlijk stil achter me aan geslopen zijn.
‘Zo laat nog op stap, knul?’ vroeg hij met een gemene grijns.
‘Een goede avondwandeling doet me altijd beter slapen’, antwoordde ik stoer, veel stoerder dan ik me in werkelijkheid voelde.
‘Een goed idee’, antwoordde de schipper. ‘Je zal inderdaad heel goed slapen.’
Hij haalde een dikke houten stok tevoorschijn, waar aan het einde een ijzeren haak bevestigd was. Normaal diende die om de veerboot obstakels te laten vermijden, maar nu had de schipper een ander doel in gedachten.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten