‘U werkt dus als dubbelspion?’ vroeg Watson onmiddellijk. Ik vroeg me af of hij was geboren met die achterdochtigheid of dat hij dat had aangekweekt in zijn jaren als geheim agent.
‘Dubbelspion?’ reageerde Ron verbaasd. ‘Waar heeft hij het over?’
Het was duidelijk dat hij Watson maar een gekke man vond, want die laatste vraag had hij weer aan mij gesteld.
‘Meneer Watson wil weten waarom u zowel voor de schipper als Bigshot werkt, aangezien de twee vijanden zijn’, verduidelijkte ik.
‘Tja, zolang ze mij betalen maakt mij dat niet uit. Maar het klopt wel dat meneer Bigshot regelmatig boos is op de schipper.’
Dat was nieuwe informatie. Ik had het eerder omgekeerd verwacht.
‘Waarom zou Bigshot boos zijn op de schipper?’ vroeg Watson, die met dezelfde vraag bezig was. ‘U bedoelt vast het omgekeerde.’
Ron schudde zijn hoofd.
‘Nee, ik heb al vaak van meneer Bigshot moeten zeggen dat de schipper zijn zaak in orde moet krijgen.’
‘Waarom moest u dat zeggen?’ vroeg ik.
Ron stak zijn handen afwerend in de lucht. ‘Ik ben alleen maar de boodschapper. Wenst u trouwens een of twee kamers?’
Watson antwoordde niet, maar keek nadenkend voor zich uit. Ik stak twee vingers in de lucht en Ron noteerde het. Ik wist niet of Watson snurkte en ik wilde het ook niet te weten komen.
Plots klapte Watson in zijn handen en draaide hij zich om.
‘Pitt, breng jij onze koffers naar boven? Daarna mag je naar huis gaan, wij gaan nog even een wandeling maken.’
Pitt knikte en bracht onze koffers onmiddellijk naar de trap. Ik had graag gezegd dat ik moe was, honger had en vooral veel dorst, maar ik wist dat Watson niet zou luisteren. Het was gemakkelijker een leeuw te overtuigen om vegetariër te worden dan Watson van een idee af te brengen.
Zoals ik verwacht had, liepen we naar de rivier. De schipper had zijn veerboot intussen verlaten, waardoor alles er vredig bij lag. Hoewel, vredig was niet het juiste woord. Was het door de koude avond of door de verhaaltjes die Pitt mij verteld had, maar ik zag allerlei beweging in de mist. Allemaal verbeelding?
Watson leidde me naar een auto die aan de kade geparkeerd stond. We verscholen ons daarachter en deden dan de politiebezigheid die ik het minst graag beoefende: wachten.
Na een uur had ik alleen maar vage dingen zien bewegen en vreemde geluiden gehoord. Dit was een plek waar je spontaan in duivels zou beginnen geloven. Ik begon Pitt steeds beter te begrijpen. Plots stootte Watson me aan.
‘Kijk!’
Hij wees naar de veerboot. Weer zag ik iets bewegen, maar kon ik niet zeggen wat het was. Een koude rilling liep over mijn rug.
‘We moeten dichterbij gaan’, fluisterde ik, dapperder dan ik in werkelijkheid was.
Watson legde zijn vinger voor zijn mond en schudde tot mijn opluchting zijn hoofd. Enkele seconden later bleek hoeveel gelijk hij had.
Een enorme vlam schoot over het water en verlichtte de rivier. Zwarte schimmen leken over het water te glijden. Duivels? Met grote ogen zag ik hoe de veerboot oplichtte maar niet aangetast werd door de vlammen.
‘Pitt had gelijk, het is de duivel!’ fluisterde ik opgewonden.
Weer schudde Watson zijn hoofd en wees hij in verte. Een schim stapte krachtig weg van de plaats waar het vuur ontstaan was. Toen hij onder een lantaarnpaal door liep, lichtte zijn gezicht heel even op.
Robert Bigshot!
Geen opmerkingen:
Een reactie posten