Onze reacties konden niet harder verschillen: ik schrok, terwijl Watson onbedaarlijk in lachen uitbarstte. Hij sloeg Pitt hardhandig op zijn schouder.
‘Je hebt de duivel al gezien? Pitt, ik mag je nu al. Je bent best grappig!’
Pitt schopte verveeld tegen een steentje. Het was niet de eerste keer dat iemand met hem lachte.
‘U gelooft me niet, maar toch is het zo’, mompelde hij.
Watson keek hem onderzoekend aan. De glimlach verdween echter niet van zijn gezicht.
‘Je lijkt het echt te menen! Wel, laat die duivel dan maar eens zien.’
Pitt nam ons mee naar zijn kleine auto, waarin hij zelf net niet paste en voortdurend met zijn hoofd tegen het plafond schuurde. Watson ging vooraan zitten, en ik zocht een plaats tussen een stapel boeken en tijdschriften op de achterbank. Toen ik naar de titels keek, merkte ik dat ze bijna allemaal over hetzelfde gingen.
‘U bent blijkbaar wel geïnteresseerd in zwarte magie, hé?’ vroeg ik.
Pitt schrok even en ik zag hem tot in zijn nek rood kleuren.
‘O ja, sinds ik de duivel heb gezien, ben ik erover beginnen lezen. Ik zoek naar een verklaring.’
‘Zulke boeken maken je gek’, mompelde Watson hoofdschuddend. ‘Die kun je maar beter weggooien.’
Pitt antwoordde niet. Hij was het niet eens met Watson, maar durfde dat niet te zeggen. In stilte reden we over de heuvels tot we aan een rivier kwamen. Pitt stuurde tot een helling net voor de rivier, trok hard aan zijn handrem en wees naar de oversteekplaats. De veerboot was net aan de overkant, maar begon aan zijn terugtocht. Geduldig wachtten we tot hij aanmeerde. Pitt reed de auto op de boot en we stapten uit. Nadat de schipper de boot in gang had gezet, stapten we naar hem toe.
‘Dag Stew, alles goed?’ begon hij onmiddellijk. ‘Wie heb je bij je? Toch weer geen verdwaalde reizigers? Altijd wat met die toeristen die verdwalen in de bergen. Je kunt duizenden pijlen zetten en nog vinden ze het niet.’
Watson wachtte ongeduldig tot de man was uitgerateld en keek ondertussen naar zijn veerpont.
‘Is dit uw bootje?’
‘Bootje?’ reageerde de schipper verontwaardigd. ‘Deze schuit is zowat het beste wat er op het water rondvaart. En ik kan u verzekeren, daar vaart wat rond!’
‘En toch zijn er al drie van uw boten gezonken?’ merkte Watson fijntjes op. ‘Echt veilig voel ik me er niet op.’
De schipper kon absoluut niet lachen met Watsons opmerking.
‘Dát, meneer wie u ook bent, komt enkel en alleen door kwaad opzet!’ zei hij boos. ‘En daar kan geen enkel schip tegenop.’
‘Watson, geheime dienst’, bracht Watson duidelijkheid. ‘En dit is David Silver. U gelooft dus ook in de duivel?’
De schipper schudde heftig zijn hoofd. ‘Helemaal niet. De duivel heeft hier net niets gedaan.’
Ik kreeg het gevoel dat de schipper meer wist. Uit zijn blik naar Pitt kon ik afleiden dat hij het hem kwalijk nam in die fabeltjes te geloven.
‘Wie dan wel?’ vroeg ik.
‘Dat weet ik niet’, antwoordde de schipper, terwijl hij zijn handen in de lucht stak om aan te geven dat hij het wel wist, maar het niet kon zeggen.
‘Goed, dan wij ook niet’, zei Watson, waarna hij zich tot Pitt richtte. ‘En waar is die duivel dan volgens jou?’
Pitt haalde verveeld zijn schouders op en wees naar de rivier.
‘Daar ergens. Het was op een mistige dag, maar ik zag duidelijk het vuur van zijn adem.’
We keken in stilte naar de rivier. Door Pitts woorden kreeg ik een akelig gevoel. Hoe langer ik naar de rivier staarde, hoe meer ik het gevoel kreeg dat er iets bewoog. En een zacht sissend geluid vergezelde het kabbelende water.
De boot meerde aan en we namen afscheid van de schipper. Pitt stuurde de auto van de boot, reed de kade op, maar stopte al in de volgende straat. Daar draaide hij zich om.
‘Ik denk dat ik weet wat de schipper bedoelde.’
Geen opmerkingen:
Een reactie posten